02.001 Aelbert van Riet. Zoon van 01.001
Geboren tussen 1625 en
1635 te (Zalt-)bommel, en overleden vòòr 2 juli 1692 te Son, omdat op die datum
zijn zoon tot opvolger benoemd werd.
Zijn eerste
huwelijkspartner was ene Willemijn.
Van haar is alleen bekend dat zij vòòr 1662 is overleden en blijkens een
kerkrekening te Son in de Grote Kerk werd begraven.
Hij hertrouwde met Judith van Breystraeten, uit Son
geboortig als de dochter van Geraerdt van Breystraeten, schoolmeester en koster
te Son en van Catharina Thomasdochter van de Pol.
Bewaard is het verzoek
tot aanstelling in het "Vorsters Ampt" van Aelbert van Riet,
'borgersoon van Bommel'.(Zie pagina 34).
Blijkens een
"Commissie van de Staten Generael der Verenigde Nederlanden", werd
hij op 28 februari 1659 benoemd tot: " Vorster tot Son ende Breugel in het
quartier van Peelandt Meijerij van
'sHertogenbosch". (Zie pagina 35).
Naast het ambt van Vorster (Belasting-inner en veldwachter, zie pagina 8)
oefende hij het beroep van koster en herbergier uit.
Na het overlijden van
Aelbert van Riet hertrouwde Judith op 21 december 1698 te Nuenen met Joncker
Erasmus Hanewinckel, schoolmeester en koster te Son, dit in opvolging van zijn
zwager Jan van Breystraeten. Bij dit
huwelijk waren Jan en Marten, de beide zonen uit het eerste huwelijk van
Aelbert (en Willemijn), getuigen.
Uit het eerste huwelijk
werden geboren:
03.001
Ma(e)rten Albertsz van Riet, geboren ± 1650 te Son.
03.002
Jan Aelbertsz van Riet, geb. ± 1656
te Son.
03.003
Gerardus Albertsz van Riet, geb. ±
1690 te Son.
In de Hervormde
kerkarchieven van Son lezen wij:
- 19 juni 1664 betaald
aan Aelbert van Riet de Vorster voor
dagementen de somma van
2-10-6
- 1670 Voor het begraven
in de kerk van "Willemijn" huisvrouw van Aelbert van Riet de Vorster,
betaald aan Jan de Smit
6.=
- 4-2-1671 door zeer
zware stormwind zijn enkele grote beschadigingen aan de leien van het kerkdak
ontstaan. Na inspectie met de leidekker en Kerkbestuur bij de Vorster ten huize
enige verteringen gemaakt en daarvoor betaald de somma van
2, en 5 stuyvers.
- Nog aan den Vorster
voor desselve jaer voor zijn schoenen als naar ouder gewoonte 2 guldens en 10
stuyvers.
- 1670 Ontvangen van de
Vorster
3, voor het begraven van zijn kind, in de kerk.
- 1680 Aan den Vorster
betaald wegens gedane verteringen 3-12-8
- 1680-4-6 Aan den
Vorster Aelbert van Riet, voor een paar schoenen, als naar oude gewoonte,
betaald voor desselve jaar
2-10-0
(Aelbert ontving dit
bedrag jaarlijks én van de Kerk in Son én
van het Breugelsche Kerkbestuur. Zulks vanwege zijn ambtelijke
verrichtingen oa het innen van renten en dagementen in beide dorpen daar hij
Vorster van Son en Breugel was).
- Aan de Ondervorster Maerten van Riet in en voor desselve
jaar betaald de somma van
2-10-0 voor een paar schoenen.
- 1671 Alsnog (volgens
een briefken) over 1670 voor verteringen ten huysinge van den Vorster Aelbert
van Riet gedaan, bet.
1-6-8
- Op 25 mei 1700 zijn de
Rendanten naar Maaseijk geweest om aldaar 4500 leien te kopen voor de somma van
31-0-0
- 1702 Betaald aan Maerten van Riet, den Vorster, wegens
verteringen ten zijnen huysingen door schepenen en Rendanten
0-15-0
- 1702 Betaald aan Willem van Riet (zoon van Maerten de
Vorster) voor het afschieten van een uil op de kerk 0-6-0
- juni 1709 Door de HH
Rendanten aan Maerten de Vorster
betaald, voor het dagen van de Rendanten tot het doen van hunne Eed als
Ordinairs volgens oude gewoonte
2-10-0
- 21 febr. 1715 betaald
aan Jan van Riet, voor het
afschieten van een uil op de kerk
0-6-0
(Een dergelijke
aantekening vindt U hierna).
Tekst van de
aanbevelingsbrief.
Doorluchtige
Hoogm.(ogende) Heeren.
Mijne
Heeren.
Also hier tot Son en
Breughel compt te vaceren bij het afsterven van Geerling Willems, het Vorsters
ampt.
Soo versoeck ick in alle
ootmoet dat Uwe Hooch mog. gelieven aen Aelbert
van Riet, die ick weten getrouw te sijn voor het Landt ende een persoon is
van de Ware Christelijke Gereformeerde Religie is borgerssoon van Bommel,
wetende dat Uwe Hooch mog. mij, haeren
Getrouwen dienaer dit niet ende sullen weigeren, alsoo ick hopen dienstwegens
het doen van opsending van Uwe Hooch mog. placcaten ende commanderen van sijn
persoon te genieten daer niet aen is te twijffelen, mij hiervoor verlatende.
Sal Godt Almachtigh bidden Uwe Hooch
Mog: te verlenen
Goede gelucksalige Regeringe ende lange leven ende
blijmoets sijnde mijns leven.
Doorl. Hooch mog. Heeren
Mijne gebiedende Heeren
Uwen onderdanigen
goetmoedigen
Getrouwen dienaer totter
doot
Cornelis Proening (van
Deventer)
Hoydonck, desen 26ste februari 1659
Bij de stukken in de
notariële-archieven werd ook een schriftelijke machtiging van zijn zoon Jan
aangetroffen, luidende :
"Seer beminde Vader,
mijn begeeren is, dat Gij de rente van Joost
Tijssen sult vercoopen; ick geef U Ed. last om te vercoopen.
Geschreven binnen Katwijk op den
Rijne.
den 1. May 1688.
Was getekend: Jan van
Riet.
De eerste (oudste) zoon
van Aelbert van Riet troffen we aan in een scabinale akte van Son en Breughel
dd 17 april 1689.
"Compareerde voor
Schepenen Aelbert van Riet, Vorster alhier, als
man van Judith van Breystraeten.
Hij is schuldig aan
Mr.Jan de Five, coster en schoolmeester alhier, 50 Carolusguldens en zal binnen
twee jaren betalen.
Geloovende sijn goede....
etc". Mitsgadens sijn part en deel in een legaat door Sr.Elias Senjaert(of
Spanjaert?) aan de kinderen van Mr. Geerard van Breystraeten verweckt bij
Catharina van de Pol, zijn vrouw, bij testamente, haar het kapitaal ende voorn.
Catharina het vruchtgebruik, neffens de voorn. Catharina van de Pol, tot
meerdere securiteit van de voorn. Jan de Five; Mr.Jan van Breystraeten, Thomas van Breystraeten, Martin van Riet, als man en momboir(=voogd of zaakgelastigde) van
Elisabeth van Brey- straeten ende
Hendrik van der Lith, secretaris alhier; de welkcke zich stellen als borgen."
De derde (jongste) zoon
Gerrit van Riet, die wij konden traceren wordt vermeld in de akte waarin
Aelbert afstand doet van Vorsterij van Son en Breughel aan zijn oudste zoon
Marten op de volgende voorwaarden:
"Aelbert van Riet, Vorster van Son
en Breughel, bekent en beleyt mits
deses over te geven en afstand te doen van de Vorsterij voorzegd, de welke hij
alreeds bediend heeft den tijt van dertig jaren, aen sijnen oudsten soon Martin van Riet, ingevalle den Ho. Mo. Welgebore Heere Alexander Laecke
van willens, Quartierschout des quartiers van Peelland, den voorsr. Martin van Riet met het voors. Ampt
gelieve te begunstigen, dies dat den meergemelden Martin van Riet, sijn
stiefmoeder en sijnen halven broeder Gerrit
van Riet sal helpen en door helpen alimenteren, hetwelck hij Martin van
Riet mits deses is willens beloovende.
Aldus
gedaen en gepasseerd voor Schepenen in Son.
Getekent;
Willem Wouter Vogels en Peter van Beek.
Den
seventiende May sestien honderd twee ende negentig.
In een onbekende bron
vond ik een artikel geschreven door H.Putten, waaruit ik citeer:
Son had in de jaren 1632 en'33 veel last van inkwartieringen
en strooptochten van Staatse troepen. Kort hierna waren het de Spanjaarden.
Echter in 1648 werd de streek ingelijfd bij het Staatse gebied en haastten de
Sonse schepenen zich om allerlei bevelen van de Hoog Mogenden uit te voeren. Zo
voerden zij in december 1648 het bevel uit om aan de Staten-Generaal en aan de
kwartierschout op te geven of er nog pastoors en kapelaans waren in Son.
Ze schreven een
uitgebreide brief, waarin ze verklaarden dat de pastoor en kapelaan vertrokken
waren en dat de kerk ter beschikking stond. Enkele jaren later, in 1659, werd
er ook een Vorster die ook politiebevoegdheden bezat, aangesteld. Deze had ook
de opdracht om godsdienstige zaken te controleren en gegevens over "paepse
stouttigheden" aan de kwartierschout of landdrost door te geven, die dan
met zijn soldaten poolshoogte kwam nemen en zich dan met een voor die tijd
grote som geld liet afkopen. Door het betalen van soms honderden guldens per
jaar konden de katholieken min of meer openlijk hun diensten houden.
Een voorbeeld uit 1666
van een dergelijk voorval is ons bekend.
De vrouw van de Vorster
Albert van Riet, Willemijn, legde toen een verklaring af dat zij "dikwijls
heeft gesien de papisten te kercke ofte ter Misse gaen", terwijl ze elkaar
en haar toeriepen om ook mee te gaan. Het is duidelijk dat de medebewoners haar
voor de gek hadden gehouden. Ook verklaarde ze dat de landdrost te weinig
toezicht uitoefende en dat, toen hij laatst een keer kwam, zij nog tegen de
Sonse schepen Joost van de Ven had gezegd:
"Als jullie vaker
naar de mis willen, moet je de landdrost maar eens goed onthalen". Schepen
van de Ven had toen heel schamper geantwoord, dat het niet bij hem opkwam om
dat te gaan doen, omdat ze elk jaar toch al genoeg moesten betalen om de mis te
kunnen doen. De katholieken gingen blijkbaar hun gang, maar moesten daar wel
voor betalen.
Uit 1671 dateert het
bericht dat in Son en Breugel de "paep Augestijns dagelicx publiq
dienst" doet.
De hervormden, ook de
Vorster Albert van Riet, werden nauwelijks opgenomen en vaak buitengesloten. Ze
waren ook maar met weinigen. Albert van Riet kreeg het onder andere aan de stok
met de bestuurderen van Son in 1676. De schepenen schreven toen een lange
brief waarin zij zich beklaagden over zijn schelden, vloeken, "qualic
spreken" en zijn manier van optreden als men sig naer sijnen
onfatsoenelijke sin niet en wil schikken". Hij verviel dan blijkbaar in
termen als "schelm, dief, vuijlic, etc.", zodanig dat het een schande
was om te horen. Bovendien had hij de schepenen grof beledigd. Zij verzochten
dan ook om hem te corrigeren. Of de korrektie werd uitgevoerd, vermeldt de
historie niet. Duidelijk is wel dat de Vorster zich van alles veroorloofde en
dat de inwoners een grote hekel aan hem hadden.
Het verzoek van de Hoogschout
aan de Doorluchtige hoogmogende Heren der Staten Generaal om Aelbert van Riet
te benoemen tot Vorster van Son en Breugel.
De benoemingsbrief van de
staten Generaal voor Aelbert(us) van Riet tot Vorster van Son en Breugel.
Het Vorstersambt.
Over het Vorstersambt
lezen we, in "De geschiedenis der dorpen en Heerlijkheden Deurne, Liessel
en Vlierden" het volgende:
Het ambt van Vorster was
tweeledig. De Vorster stond in dienst van het schepengerecht en was tevens
politiedienaar, hij was deurwaarder en tegelijk veldwachter. Hij komt voor
onder de naam van gerechtsbode, richterbode, etc. Het woord komt van het
Latijnsche forestarius, dat oorspronkelijk boswachter beteekent. Het ambt is
zoo oud als de schepenbanken en verliest zich dus ver in het verleden. Het is
zeker niet de hoogste betrekking geweest, maar toch niet zo nederig en
onaanzienlijk als men zich wel eens voorstelt. En zonder dat men lezen of
schrijven kon, zal het ambt wel niet naar behoren te vervullen zijn geweest.
Als gerechtsbode had de
Vorster haast alle functies te verrichten als de tegenwoordige deurwaarders bij
de rechtelijke collegiën; daarbij was hij nog gevangenbewaarder of cipier. Hij
moest de afkondigingen doen van verkoopingen, huwelijken, verpachtingen, verkocht
ook zelf soms of deed den dienst van "afhanger". Als politiedienaar
had hij te waken tegen misdrijven; ook moest hij van de misdrijven, die hem
gebleken waren, althans van die, binnen de limieten zijner Dingbank gepleegd,
kennis geven aan de officier, daarvan relaas opmaken, etc. kortom doen, waartoe
thans nog een politieman verplicht is.
Het handschrift en de handtekening
van Albert van Riet, Vorster in Son en Breugel, waarin hij verklaart ontvangen
te hebben de somme van twee gulden en tien stuivers. Actum Breugel op den 15
meert 1666.
Een door Aelbert van Riet
geschreven en ondertekend stuk inzake de verpachting van een stuk 'Leegland'.
Een door Judith van
Riet-van Breystraeten ondertekende nota wegens ontvangen gelden voor in de
herberg gedane verteringen.
Uit de kerkrekening van
Son anno 1679-1681